Meditatie

Hoop voor hopelozen
(uit een lezing van classispredikant Klaas van der Kamp, www.klaasvanderkamp.nl)

Mag ik met een persoonlijk verhaal beginnen. De ervaring toen ik opa werd van een kleindochter. Een lief meisje. Ze was twee weken oud, toen mijn schoonzoon zei: ‘Zie je ook iets in het oog?’ Ik zag niets. ‘Hier’, wees hij, ‘het lijkt wel een wolkje’. Toen hij het zei, zag ik het ook. Toch maar even naar de dokter. Die stuurde ons door naar het ziekenhuis. Die stuurde door naar Amsterdam. Mijn kleindochter bleek retinoblastroom te hebben. Ik had er nog nooit van gehoord. Het is een weinig voorkomende ziekte. Eén
op een miljoen ofzo. En mijn kleindochter had het. Het oogje moest geamputeerd worden. Ik was intens verdrietig. Ik sprak mijn woede uit in een gebed. ‘Hoe kan het nou, Here God, dat mijn kleindochter, zo’n onschuldig meisje zo’n ziekte krijgt?’ Ik had het er moeilijk mee. Mijn kleindochter is inmiddels vier, bijna vijf jaar. Ze zit in de eerste groep van de basisschool. En nu hoorde ik dat ze populair is in de klas. Heel populair. De kinderen willen allemaal naast haar zitten. Ze krijgt uitnodigingen voor ieder verjaardagsfeestje. Ze willen allemaal dat ze komt en nog wat anderen. Ik kan jullie niet uitleggen hoe intens gelukkig me dat maakt. Ik zie natuurlijk ook dat het oogje soms wegtrekt. Maar ik heb hoop. Hoop, dat mijn kleindochter met haar populariteit haar handicap kan compenseren.

Waarom vertel ik dit verhaal? Omdat ik weet dat er mensen in de zaal zitten met zorgen. Die denken: ‘Je zou eens moeten weten, hoe mijn leven er voor staat’. Die wanhopen. Mijn kleindochter leerde me twee dingen. Het eerste is: Hoop staat niet tegen hopeloos. Hoop staat tegenover angst. Ik was bang. Bang voor de toekomst van mijn kleindochter. Vandaar dat Guus Meeuwis zingt: ‘Geef mij nu je angst, ik geef je d’r hoop voor terug’. Het tweede is: Ik zocht een houvast. Een aanknopingspunt. Ik was het even kwijt met God. Ik voelde me in de steek gelaten. Maar de vriendjes van mijn kleindochter hebben me vertrouwen teruggegeven. En ik zie in hen de hand van God. God heeft me via de achterdeur weer hoop en houvast gegeven. Ik had de vriendjes nodig om weer hoop te krijgen.

Zo gaat dat blijkbaar bij ons mensen. En als het begin er is, gaat het snel verder. Hoop lijkt op licht. Als het door een kiertje van een gordijn schijnt, kan het een hele kamer verlichten. De bijbel staat vol van de verhalen van de hoop. Soms staat het er letterlijk. Soms zit het verborgen tussen de regels. Laat ik jullie meenemen naar Jericho. Daar woont een blinde man. Markus zegt dat hij Bartimeüs heet. Letterlijk ‘zoon die eer geeft’. Maar er is geen eer. Hij is blind. Hij bedelt (Markus 10: 46 e.v.). Dan hoort hij rumoer. Jezus
komt voorbij. Hij begint te roepen: ‘Jezus, Zoon van David, ontferm u over mij’. De mensen zeggen: ‘Hou je toch stil’. Maar hij gaat door. Dan komt Jezus dichterbij en spreekt hem aan met een wat onnozele vraag: ‘Wat wilt u dat Ik voor u zal doen?’ Wat zou een blinde bedelaar willen? We kunnen het raden. Waarom stelt Jezus die vraag? Vanwaar die aarzeling? Het biedt Bartimeüs de kans om expliciet te verwoorden wat zijn hoop is. De hoop moet een plek krijgen. Met die vraag nodigt Jezus hem uit de
hoop te verankeren, en onderdeel te laten zijn van zijn nieuwe identiteit. Het is iets om vast te houden voor zijn leven. Die hoop kan hem ook in de toekomst helpen. Hij kreeg zicht op de straat. En nog belangrijker: hij kreeg een nieuw zicht op het leven.

Het gaat goed met mijn kleindochter. Ze is één van de besten in de klas. Als ze bij me is, lezen we aan tafel uit de bijbel. Van die boekjes van Kees de Kort. Ik laat haar altijd kiezen uit de boeken. En ze heeft één favoriet verhaal. Dat van Bartimeüs. Het verhaal van Bartimeüs is haar verhaal. Haar verhaal van hoop. Misschien is het uw verhaal van hoop.

Ds. Bertine van de Weg